Written and Photography by Iris Haverkort
Eerste kennismaking - nieuwjaarsdag
Op het station in Nijmegen sta ik te wachten en ik ril. Het is 7 januari 2014 en mijn stiefvader komt me halen met de auto om de verjaardag van mijn moeder te vieren bij hun thuis. Alhoewel ik altijd in Amsterdam gewoond heb, woont mijn moeder al 17 jaar in Nijmegen. Het tochtje van het station naar het huis – en aan het eind van het weekend andersom – kan ik dromen. Ik heb het al tallozen keren ondernomen. De enige verandering die ik al die jaren zie is de verandering van de seizoenen. De rit is nu getekend door kale bomen, omhuld door een laagje winter. De lucht is helder, maar op de grond vormt zich een roodgekleurd palet van resten rotjes, sterretjes en ander vuurwerk.
Halverwege de rit zie ik een wijziging in het bekende. Het oude kloostergebouw dat zich naast de oude basisschool van mijn stiefbroers bevindt is deur- en dakloos en zwartgeblakerd. Het ruikt er naar natte as en barbecue. Wanneer ik vraag wat er gebeurd is vertelt mijn stiefvader me dat het op 1 januari is afgebrand. De bewoners van het gebouw, een groep studenten, zijn alles kwijtgeraakt. Kunstenaars die hun ateliers in het gebouw hielden, hebben hun kunst niet meer. Alhoewel ik hoor dat er geen doden zijn gevallen, sta ik versteld. Ik kan me niet voorstellen wat de emotionele impact van zo’n grote brand moet zijn. Het vanzelfsprekende gevoel van veiligheid, wat ik thuis altijd heb, moet voor de studenten verdwenen zijn. En voor de kunstenaars is hun inkomen en zijn hun nimmer te recreëren kunstwerken afgebrand. Ik stel me voor wat een bittere pil het moet zijn, om in de ochtend volgend op de avond waarin je nieuwe voornemens hebt gemaakt en nieuwe dingen hebt gewenst, je bed te moeten verlaten omdat je huis in de hens staat.
Noud drukt het gaspedaal in. We rijden verder.
Tweede kennismaking – de media
Anthony Oliver-Smith schrijft dat een ramp
“a process/event involving a combination of a potentially destructive agent(s) from the natural and/or technological environment and a population in a socially and technologically produced condition of environmental vulnerability” is.(1996: 303)
Een tweede omschrijving vind ik in een artikel van Mark Anderson:
“Disaster by definition is conceived as a disrupter or inversion of the nomal order of things” (2011: 1).
Daarnaast vertelt Eelco Dijkstra[1] ons dat een ramp in principe een incident is: een overstroming, een brand, droogte. Het woord ‘ramp’ koppelt het emotionele aspect en de emotionele impact aan het incident. Aangezien vele studenten hun woningen verloren zijn en de kunstenaars delen van hun oevre, lijkt me het woord ramp, door haar emotionele impact én in combinatie met de hiervoor genoemde omschrijvingen, toepasbaar op de brand op 1 januari.
Ik ga op onderzoek uit. Ik zoek op wat ik kan vinden over de brand. De gebeurtenis heeft de nationale media gehaald, al is de informatie in de artikelen wat karig. De regionale kranten zijn wat specifieker. In de Gelderlander lees ik iets over de bewoners[2]:
“De brandweer zocht in de ochtend nog in het gebouw naar mensen, maar in de loop van de middag niet meer: het gebouw was te instabiel om nog naar binnen te gaan. Na ongeveer 20 minuten kwam er nog iemand naar buiten, in slaperige toestand. Sommige omstanders waren in paniek … Bewoners zeggen dat er wel vaker brandmeldingen zijn en dat ze in eerste instantie niet de indruk hadden dat er echt brand was. Toen het alarm aanhield, rook zichtbaar werd en bewoners elkaar waarschuwden, ging iedereen naar buiten.”
Ik kom een facebookpagina tegen die verwijst naar de ramp[3]. Op de pagina is te lezen dat de bewoners van het afgebrande gebouw inzamelingsacties zijn begonnen om de verloren goederen te compenseren. Het is een enorm succes gebleken. Er zijn snuffelmarkten georganiseerd, veilingen en twee benefietconcerten. Vooral bij de laatste is veel geld binnengehaald, onder andere doordat De Staat, een bekende band, gratis heeft opgetreden.
Ik vind het mooi om te lezen dat de bewoners van het pand zelf van alles bewerkstelligen om er weer bovenop te komen. Vaak is het zo dat bij een ramp mensen de slachtofferrol aannemen of krijgen toebedeeld. Ik heb sterk het gevoel dat deze studenten hebben geprobeerd om zich de ramp toe te eigenen. Eelco Dijkstra vertelt ons dat het “co-ownership” van een ramp een grote positieve invloed heeft op de weerbaarheid van mensen na een ramp. Ik probeer zijn formule te betrekken op de gebeurtenis: “Resilience is vulnerability divided by capacity”. De kwetsbaarheid van de bewoners en kunstenaars bleek hoog: het gebouw was niet heel brandveilig. Het alarm ging vaker af, zonder dat er iets aan de hand was. Dit doet me denken aan de jongen die wolf riep: het gevoelsmatige gevaar verminderde. Maar het is gebleken dat de capaciteit van de jongeren enorm is. Ze hebben zelf van alles georganiseerd om er bovenop te komen. Hun weerbaarheid (resilience) is daarmee groot gebleken.
Tot slot zie ik op de website van Omroep Gelderland beelden van de brand. Op de site is slechts één reactie te lezen, die geplaatst is op de dag van de brand:
“Is hier mogelijk sprake van roekeloos gedrag, politie en brandweer zullen het uitzoeken, dit na de Oud en Nieuw viering, mogelijk is men niet genoeg alert geweest daar, heeft e.e.a. soms met 'vuurwerk' te maken, als maar vragen, een ding moet zeker zijn, laat dit 'Monumentaal' pand VOORAL Monumentaal blijven en niet meer voor andere doeleinden bestemd zijn, mede ook door de Brandgevoeligheid!!”[4]
Het valt op dat enkel het behoud van de staat en status van het gebouw wordt besproken en er geen enkele bezorgdheid lijkt te zijn om de bewoners, kunstenaars en andere betrokkenen. De ramp voor deze persoon is niet de emotionele impact voor de bewoners en gebruikers van het gebouw, maar het verlies van het gebouw als monumentaal pand. De studenten zijn daar misschien zelfs schuldig aan, terwijl uit de nieuwberichten blijkt dat de oorzaak van de brand vooralsnog onduidelijk is.
Derde kennismaking – een mooie herfstdag
Op 18 oktober stap ik op mijn fiets om vanuit mijn moeders huis naar de het gebouw op de Groesbeekseweg te gaan. Het is een prachtige dag. De herfst is aangebroken en de bomen zijn roodgekleurd. Wanneer ik aankom bij het gebouw valt me direct op dat het pand omgeven is door een groot ijzeren hek. De deuren en ramen zijn dichtgetimmerd. Op de panelen die hier dienst toe doen zit onder de graffiti. Ik lees een zwarte tag ZZ op de plek waar ooit de voordeur zat. Op de raampanelen zie ik 5 5 6 6. Ik probeer me een voorstelling te maken van de betekenis hierachter, maar slaag daar niet in. Het is onduidelijk of de cijfers door dezelfde persoon als de ZZ tag gemaakt zijn, of door een ander. Aangezien het een andere kleur heeft, namelijk blauw, vermoed ik het laatste. Het zou ook kunnen dat het bedrijf dat ze op de ramen gemonteerd heeft ze genummerd heeft om ze uit elkaar te houden. Hoe dan ook, de boodschap wordt me niet helder.
Tussen het ijzeren hek en de panelen zie ik een wildernis aan planten. Waarbij het groen voor het gebouw ooit onderhouden was, wordt dat nu duidelijk niet gedaan. De takken dringen zich door het hek, of groeien de hoogte in. De varens naast de hoofdingang versperren steeds meer de doorgang. Uit de trap naar de ingang schieten de sprieten. De geur van as is weg, daarvoor in de plaats neem ik de geur van de natuur waar. Het groen doet zich in mijn neus aan en weet zich daar welkom.
Waar ooit een dak zat, steekt nu een geraamte in de lucht. De ruiten zijn gesprongen, dus de kozijnen zijn nu slechts een omlijsting van de wolken. Het gebouw toont zich nog steeds in de robuuste uitstraling die het had, maar de kwetsbaarheid is zichtbaar geworden. De stevige muren staan nog recht overeind.
Wanneer ik om het gebouw heen loop, zie ik dat het hek mij van de achterkant weerhoudt. Ik wurm me tussen twee delen van het hek door, klim door enkele bosjes en loop naar het midden van het terrein. Het verbaast me wat ik zie. De zon schijnt op het gebouw. Het pand is omhuld door roodgekleurde klimop, die door de zon nóg feller kleurt. Het vormt een prachtig contrast met het groen dat zich daaronder bevindt. Het is gek om te merken dat juist doordat het gebouw sinds januari niet meer door mensen is betraden, de natuur de kans krijgt zulke mooie taferelen te vormen. Ik probeer me continu een voorstelling te maken van hoe de vlammen om zich heen grepen, ik merk op dat me dat nu voor het eerst lukt doordat de klimop doet denken aan de kleur van vuur.
Ik wandel over het terrein en zie enkele sporen die duiden op dat er mensen gewoond hebben: een kopje op de grond; Een stoel die fier overeind staat, maar waarvan de zitting los begint te laten. Ik stel me voor dat iemand daar koffie zat te drinken op de morgen van 1 januari en daar zijn voornemens zat te overdenken, waarna hij van de brand weggevlucht is. Ik zie een balkon dat vergeten lijkt te zijn, gevuld met plantenbakken, een kastje, rommel. De reling zit er niet meer op. Ook hier zijn ramen gesprongen, en wanneer ik goed kijk, zie ik dat er nog een schilderijtje aan de muur hangt, keurig recht.
Op een andere muur zie ik wederom graffiti, ditmaal met de tekst: “Golden Angel”. Ik vermoed dat deze graffiti er al zat, maar vind het alsnog wel toepasselijk, vooral door de omlijsting van die vuurrode klimop. Ik ga een tijdje op een heuveltje zitten om de totaliteit van wat ik zie tot me te nemen.
Wanneer ik daarna weer terugloop naar de voorzijde van het gebouw, kom ik een meneer tegen. Ik voel me een beetje ongemakkelijk, doordat hij me betrapt heeft op het illegaal betreden van het terrein. Echter, wanneer ik een praatje met hem wil maken, blijkt het geen probleem. “Weet u toevallig wat zich hier heeft afgespeeld?”, vraag ik, waarop hij antwoord: “Studenten! Studenten!”. Nadat hij dit antwoord enkele keren gescandeerd heeft kom ik erachter dat de meneer een geestelijke beperking heeft. Ik bedank hem en loop verder.
Ik zie een tweede man, hij vertelt mij dat het gebouw vroeger een klooster is geweest, daarna een zusterhuis, later een kweekschool en dat het nu al een tijd door studenten werd bewoond. Hij kent een kunstenaar die in het pand gevestigd was, ene Roderick Brenninkmeijer, en vertelt mij dat hij een benefietveiling van de kunstenaar heeft bijgewoond. “Ze hebben niet veel geld opgehaald, niemand deed mee aan de veilingen… Pas na de veilingen wilden mensen wel onderhandelen over de prijs. Daarmee heeft hij toch nog wat geld kunnen binnenslepen… Wel zonde hoor, een heel deel van zijn oeuvre is verdwenen. Sommige werken had hij nog niet eens gefotografeerd!”. Wanneer ik de man vraag of hij iets weet over de toekomst van het pand vertelt hij me dat het niet zal worden afgebroken. “Ik zit nu in de medezeggingsraad van het gebouw, omdat ik er tegenover woon. Ik wil wel zeker weten dat ze er iets goeds mee gaan doen, maar ja, het blijven ontwikkelaars. Ze willen er nu appartementen in bouwen en dat dan voor veel geld gaan verkopen en een gedeelte van het terrein wordt parkeerplaats”. De parkeerplaats blijkt gebouwd te worden op het heuveltje waar ik een tijdje naar het gebouw heb zitten kijken. Ik merk dat ik het jammer vind om te horen omdat ik er zo prettig op gezeten heb. De studenten worden niet bij de plannen betrokken. Zij moeten een andere oplossing vinden.
Ik vraag de man of hij zelf herinneringen heeft aan de ramp en het gebouw. Hij vertelt me dat hij het pand nooit mooi gevonden heeft. Tijdens de ramp vond hij het toch ineens zonde dat het af fikte en hoopte hij op een betere toekomst. “Daarnaast was het vooral erg lastig. Ik woon hier tegenover, zie je, en doordat de hele straat vol rook en brandweer stond, kon ik mijn huis niet in. Ik heb een paar ommetjes moeten lopen”. “Maar was u dan niet ongerust over de studenten?” vraag ik, waarop hij antwoordt: “tja, ja, jawel, maar ik begreep al dat waarschijnlijk iedereen er al uit was. Pas veel later strompelde er nog iemand naar buiten. En ik wilde gewoon wel naar huis op nieuwjaarsdag”.
Wanneer ik afscheid neem van de man en weer terugloop naar het gebouw, vallen me ineens nieuwe dingen op. Eerder heb ik op het terrein al een hoge paal gezien. Ik vroeg me toen af wat dat was: een lantaarnpaal? Een camera? Nu zie ik voor het eerst een bord dat aan het hek hangt: “KLAASSEN Total Security” staat erop, met daaronder hun telefoonnummer en website. De palen rondom het gebouw blijken camera’s te zijn. Ook al heb ik illegaal het terrein betreden, niemand van KLAASSEN is gekomen om mij daarop aan te spreken. Ik vind het ironisch dat een gebouw dat eerst niet zo veilig bleek, nu door een extern bedrijf beveiligd wordt. Ook zie ik verderop aan het hek een poster van een feest op DE HOEVE groesbeek: ‘Evil Activities’. Het zal plaatsvinden op de dag van mijn bezoek aan de rampplek.
Vierde kennismaking – de overdenking
Ik bedenk me hoe gek het is, dat een ijzeren hek geplaatst wordt rondom een gebouw waar een brand is geweest – waarschijnlijk tot doel om ongewenste buitenstaanders weg te houden – maar dat het vervolgens als promotieplaats wordt gezien. De ramp heeft geen betekenis meer voor degene die zo’n poster ophangt, het is slechts een extra reclamemuur geworden, net als dat KLAASSEN reclame maakt voor zichzelf. Het doet me ook denken aan de eerdere ZZ tag. Het kan natuurlijk zijn dat die tag symbool staat voor wat zich daar heeft afgespeeld, maar het lijkt me waarschijnlijker dat het gewoon iemands initialen zijn. De panelen die tegen de voordeur aangeschroefd zijn, zijn dus een soort uithangbord geworden voor die individu.
En ook de meneer die ik gesproken heb is niet meer bezig met wat er in het gebouw gebeurd is, maar wat het zal worden en hoeveel last hij ervan zal krijgen. Door de brand is hij zich wel meer bewust geworden van de bijzondere status van het gebouw. Eerst vond hij het voornamelijk lelijk, nu zit hij in de medezeggingsraad voor de nieuwe bestemming. Evengoed de man die een reactie plaatste op de website van Omroep Gelderland, die schrijft dat het pand vooral ‘monumentaal moet blijven!!’. Het zijn de zorgen om de staat van het gebouw en het doet mij voor dat het lot van de bewoners en kunstenaars die van het pand gebruik maakten daaraan ondergeschikt zijn, al is de meneer die ik gesproken heb natuurlijk wel om vriendschappelijke redenen naar de kunstveiling geweest.
Alhoewel de media geen nadruk leggen op de slachtoffers van de ramp, zijn de gedupeerden wel aanwezig. Ze organiseren benefietconcerten, rommelmarketen en veilingen om gehoord te worden. Misschien zijn ze ook wel actiever hierin, juist ómdat ze geen slachtofferrol toebedeeld krijgen. Hun kracht zit in het zich toe-eigenen van de ramp. Hiermee kunnen ze hun eigen verhaal vertellen en het naar hun eigen hand zetten.
Ik merk dat ik betekenis toe ken aan dingen die eigenlijk betekenisloos zijn, of althans een andere betekenis hadden. Ik zie in de graffiti ‘Golden Angel’ een symbool voor een soort vuurengel die iedereen in het gebouw behoed heeft voor de dood. De klimop wordt in mijn beleving symbool voor het vuur. In het kopje op de grond en de stoel op het terrein zie ik de snelheid waarmee het vuur om zich heen heeft gegrepen, dat er geen tijd was om het allemaal weg te zetten. Zelfs de ZZ en de cijfers 5 5 6 6 probeer ik te plaatsen, maar daar kom ik niet helemaal uit.
De sporen van de brand zijn duidelijk: grote delen van het dak zijn eraf, vrijwel alle ruiten zijn gesprongen en de muren zijn zwartgeblakerd. Maar ook juist het onzichtbare wordt zichtbaar: De natuur neemt de overhand door de afwezigheid van de mens, en in het memoriseren van de ramp maken juist de vergeten spullen een onvergetelijke indruk.
Forse schade bij brand in monumentaal pand Nijmegen
Geschreven door: Ruud van Gijzel - 1 januari 2014, 11:12
NIJMEGEN - De grote brand in een oud schoolgebouw aan de Groesbeekseweg in Nijmegen heeft forse schade aangericht. Lees Meer...
[1] Dijkstra in college op 28/10/2014 en 31/10/2014
[2] http://www.gelderlander.nl/regio/nijmegen-e-o/nijmegen/brand-verwoest-studentencomplex-1.4158496
[3] https://www.facebook.com/events/331655383640435/
[4] http://www.omroepgelderland.nl/web/nieuws-1/2046903/forse-schade-bij-brand-in-monumentaal-pand-nijmegen.htm#.VFudMvmG9gA
Bibliography
- Anderson, Mark D.
2011 Introduction: Approaching Disaster. In: Disaster Writing: The Cultural Politics of Catastrophe in Latin America. University of Virginia Press, Waynesville.
- Oliver-Smith, A.
1996 Anthropological Research In Hazards And Disaster. Annual Review of Anthropology 25:303-328
wordcloud
